Sinds zijn debuut Het jaar van de man geldt Yves Petry (1967) als een van Vlaanderens meest veelbelovende schrijvers. In zijn derde roman, De laatste woorden van Leo Wekeman, demonstreert Petry opnieuw dat hij heel mooie zinnen aan elkaar kan rijgen en dat het hem absoluut niet aan diepzinnige, vaak duistere gedachten ontbreekt. Maar om werkelijk van een grote, 'bouleverserende' ideeënroman te kunnen spreken, is De laatste woorden van Leo Wekeman nog iets te veel idee, en te weinig roman.
Yves Petry
De laatste woorden van Leo Wekeman
De Bezige Bij, Amsterdam, 256 p., 18,50 euro.
Als het waar is dat goede schrijvers onder meer te herkennen zijn aan een meer dan gemiddeld ontwikkeld inlevings- of voorstellingsvermogen, dan is Yves Petry een héle goede schrijver. Petry's nieuwe roman speelt zich voor een belangrijk deel af op de redactie van De Stem, een kwaliteitskrant met een progressief imago. De schrijver, een wiskundige en filosoof, heeft bij mijn weten nooit op de redactie van zo'n krant gewerkt, maar dat is uit deze roman beslist niet af te leiden. Goed, het beeld dat hij van de journalistieke praktijk schetst, is bij momenten karikaturaal, maar de karikatuur is wel raak. Om één sterk voorbeeld te noemen: geen enkele collega heeft mij ooit zo precies kunnen navertellen hoe teleurstellend en inhoudelijk oninteressant een interview met een groot kanon in de regel wel is. "Uiteraard herkende ik zijn gezicht", denkt Petry's journalist na een interv…Lees verder
Yves Petry
De laatste woorden van Leo Wekeman
De Bezige Bij, Amsterdam, 256 p., 18,50 euro.
Als het waar is dat goede schrijvers onder meer te herkennen zijn aan een meer dan gemiddeld ontwikkeld inlevings- of voorstellingsvermogen, dan is Yves Petry een héle goede schrijver. Petry's nieuwe roman speelt zich voor een belangrijk deel af op de redactie van De Stem, een kwaliteitskrant met een progressief imago. De schrijver, een wiskundige en filosoof, heeft bij mijn weten nooit op de redactie van zo'n krant gewerkt, maar dat is uit deze roman beslist niet af te leiden. Goed, het beeld dat hij van de journalistieke praktijk schetst, is bij momenten karikaturaal, maar de karikatuur is wel raak. Om één sterk voorbeeld te noemen: geen enkele collega heeft mij ooit zo precies kunnen navertellen hoe teleurstellend en inhoudelijk oninteressant een interview met een groot kanon in de regel wel is. "Uiteraard herkende ik zijn gezicht", denkt Petry's journalist na een interview met de president van de Verenigde Staten. "Maar de echte president was voor mij een elektronisch beeld. Hij bestond uit stralende pixels en ontleende zijn scherpte, kleur en glans aan de kwaliteit van mijn tv-toestel. Dit fletse schepsel hier van vlees en bloed leek me eerder zijn doordeweekse, weinig indrukwekkende tweelingbroertje te zijn dat het zelf nooit erg ver had geschopt in het leven maar bij deze gelegenheid de president van Amerika mocht spelen."
Inlevingsvermogen is duidelijk een van de grote troeven van Petry, en daar lijkt hij zich ook goed van bewust. In De laatste woorden van Leo Wekeman laat hij in vijf hoofdstukken vier ik-personages aan het woord, en telkens weer valt op hoe goed de schrijver erin geslaagd is om zich in hun vier totaal andere gedachtewerelden te verplaatsen.
Dat laatste geldt in het bijzonder voor de eerste en laatste ik die in deze roman aan het woord komt, het hoofdpersonage Leo Wekeman, een 35-jarige journalist die van de ene op de andere dag verlaten wordt door zijn vrouw. Het vertrek van zijn Eva lijkt deze Wekeman aanvankelijk nauwelijks te deren; eenzaam, liefde- en opwindingsloos was zijn bestaan trouwens ook al toen hij nog aan haar zijde leefde. Maar dan maakt de jonge god Xavier Kingston zijn entree op de redactie. Als een soort kruising tussen Christus en de Übermensch slaat hij zonder het zelf te willen iedereen op de werkvloer murw, chef buitenland Karel Schurmans niet het minst. Zo duidt Schurmans niet de 'Amerika-deskundige' Wekeman, maar wel Kingston aan als de geknipte man voor het exclusieve interview met de Amerikaanse president. Wekeman voelt zich uiteraard gepasseerd, in de kont geneukt zou je zelfs kunnen zeggen, als het niet precies dat was wat Wekeman van Kingston wil. "Om weer mezelf te kunnen worden", denkt Wekeman onder meer, "moest ik de man bezitten door wie ik bezeten was. Waar hij is, moet ik worden."
Het lot van de journalist Wekeman lijkt dan al bezegeld. Om Kingston te helpen bij de voorbereiding van het interview, nodigt Wekeman hem uit voor een babbel in zijn flat. Daar doet hij een slaapmiddel in diens whisky, zodat hij niet enkel ongehinderd zijn zaad over de zo vereerde concurrent kan uitstorten, maar de volgende dag ook zijn plaats kan innemen als interviewer. Oog in oog met de president krijgt Wekeman evenwel te kampen met het Gilles de la Tourette-syndroom. "Ik geef het niet graag toe", getuigt hij later, "maar ik vrees dat ik in een vlaag van machteloosheid met verdraaide ogen en geklauwde handen rauwkeels hijgend een denkbeeldige fallus heb staan afrukken. Een onstuitbare stroom van grimassen en kreten, vele beschavingen ver buiten het gebruikelijke repertoire vallend, voer door me heen."
Wekeman wordt ontslagen, de diepste depressie wenkt, maar door god en klein pierken verlaten raakt hij wel vervuld van een nieuw verlangen: het verlangen niemand te zijn. "Daarin", redeneert Wekeman, "ligt je onsterfelijkheid. De mate waarin je tijdens je persoonlijke leven bent opgehouden te bestaan. Zo probeerde ik mijn verlatenheid te verlichten: door haar te laten aansluiten bij een verlatenheid op universele schaal."
Wekeman is niet het enige personage dat in deze roman uitgebreid mag filosoferen of fantaseren over seks, seksuele identiteit, liefde en de zin of de onzin van het bestaan. Er is ook Karel Schurmans, de chef die de mening is toegedaan dat je intiemste verlangens - Kingston als Christus aan het kruis genageld op kop - er zijn om onvervuld te blijven. Uiteraard is er ook Kingston zelf, de jonge god die in die mate aanbeden wordt dat zijn visie op de liefde op het eerste gezicht volstrekt cynisch is geworden. En ten slotte is er ook nog Eva, Wekemans vrouw die zich na haar vertrek even lijkt te gaan bekeren tot een feministe van de harde lijn, maar ten lange leste tot de conclusie komt dat het hele bestaan maar op één manier ingevuld kan worden. "Vroeg of laat heeft iedereen kinderen", zegt ze als ze op een grijze dag weer gewoon in Wekemans huiskamer verschijnt. "En als je ze niet hebt in de eigenlijke zin, dan heb je ze wel in een oneigenlijke zin. Dan ben je zelf een kind gebleven, of heb je van je partner, als die er is, er eentje gemaakt. (...) Geef mij dan maar een echt kind."
En zo hebben aan het eind van het boek de vier belangrijkste personages ruimschoots de tijd en de ruimte gekregen om hun vaak duistere kijk op het leven te ontvouwen. In dit vaak oeverloze gefilosofeer ligt zonder meer de zwakte van de roman. Petry is een erg goede, bij momenten zelfs briljante verteller met veel oog voor betekenisvolle details. Eens zo jammer is het dan dat hij zijn ideeën niet vaker in de vorm van concrete, voor zichzelf sprekende gebeurtenissen heeft gegoten, in plaats van vrijblijvende theorieën. Mij zou het niet eens verbazen mocht Petry zich van die tekortkoming bewust zijn. Allicht bewust zelfkritisch en in elk geval erg geestig is Petry als hij na een lang betoog van Wekeman over de onmogelijkheid om niemand te zijn, plots diens ex laat binnenkomen. "'Ah, daar ben je!', riep ze vriendelijk toen ze me in de woonkamer op de sofa zag liggen. 'Inderdaad, ja. Dat kan ik niet ontkennen...', mompelde ik."
Yves Petry laat zijn personages uitgebreid filosoferen en fantaseren over seks, seksuele identiteit,
liefde en de zin of de onzin van het bestaan.
Verberg tekst