Miles Halter, het hoofdpersonage uit John Greens adolescentenroman Het Grote Misschien, vindt niets aan zijn rustig voortkabbelende leventje in Florida en hij verkiest op kostschool te gaan in Alabama. Vaarwel aan de dodelijke saaiheid en de nerds op school, op naar het "Grote Misschien". Die woorden heeft hij van François Rabelais, die ze op zijn sterfbed zou hebben uitgesproken. Miles is gefascineerd door beroemde laatste woorden, hij kent ze bij tientallen uit het hoofd. Maar met dit zoeken kan hij beter niet tot zijn dood wachten, meent hij. Culver Creek is een kostschool zoals er zoveel beschreven zijn, met spartaanse behuizing, strenge regels en een decaan, de Adelaar, die elke overtreding ziet en afstraft. Een eiland in een volwassen buitenwereld, die voor de jongeren paradoxaal genoeg een vrijplaats lijkt. Het Grote Misschien zal minder avontuurlijk blijken te zijn dan Miles zich had voorgesteld, maar het zal zijn leven wel op een ander spoor zetten.
De leerlingen van Culver Creek zijn door Miles' kamergenoot, bijgenaamd de Kolonel, strikt ingedeeld in de gewone internen die een volledig trimester blijven (normale mensen zoals hij) en de doordeweekse divisie, allemaal rijkeluiskinderen en de Kolonel moet ze niet. Miles (of Propje zoals de Kolonel hem herdoopt heeft) kan dus maar beter uitkijken wiens partij hij kiest. Niets is eenvoudiger. De Kolonel en de overdonderende Alaska Young, een labiel meisje zonder remmen en o zo sexy, nemen Miles op sleeptouw. Miles gedijt in de schaduw van deze twee voortrekkers en zij hebben hem, de onopvallende jongen die voor het eerst een impulsieve en intense vriendschap als deze ervaart, al evenzeer nodig, "als kometen hun staart". Zaak is om zo veel mogelijk de regels te overtreden zonder gesnapt te worden en tussendoor ook het jaar met mooie cijfers af te ronden. Want intelligent zijn ze, deze kostschoolgangers, en dus wordt er onder het roken, drinken en stunts uithalen heel wat afgefilosofeerd. Over het leven bv., dat, de laatste woorden van Simon Bolivar indachtig, een labyrint is. En over hoe je daar in godsnaam ooit uitraakt. Miles had nooit kunnen denken dat zijn verwachting van het Grote Misschien en het Grote Misschien van Rabelais elkaar zouden tegenkomen in dit nieuwe leven. Wanneer Alaska na een avondje drinken en wat halfslachtig gevrij met Miles vertrekt, ramt ze een wegversperring en overlijdt ter plekke. Was ze zodanig dronken dat ze niet meer zag waar ze reed? Of heeft ze zich willens en wetens in de dood gestort? En hebben Miles en de Kolonel dan geen schuld aan haar dood, aangezien ze haar midden in de nacht straalbezopen van de campus hebben laten wegrijden? Het zijn vragen die hen de laatste 100 bladzijden van het boek bezighouden.
John Green bouwt zijn verhaal langzaam op naar Alaska's dood. De titels van de hoofdstukken in het eerste deel, 'ervoor', tellen de dagen tot haar dood af, van 'honderdzesendertig dagen ervoor' tot 'de laatste dag'. Het tweede deel, 'Erna', is een soortgelijke telling naar de uitweg uit dit emotioneel kluwen. In het eerste deel gebeurt er op het eerste gezicht niet veel bijzonders, ondanks het feit dat de spitse, dwaze, tegendraadse studentenexploten elkaar in een vinnig tempo opvolgen. Miles geeft zich gewillig over aan de geneugten van zijn nieuw gewonnen vrijheid en aan zijn verliefdheid op de altijd aanwezige, maar zo onbereikbare Alaska. In deel twee wordt er in de eerste plaats gerouwd. Alle lichtheid is uit de tekst verdwenen, de onmacht om aannemelijke verklaringen te vinden voor het drama dat zich heeft voorgedaan, overheerst. Dit tweede deel sleept zich daardoor bijwijlen moeizaam voort, dezelfde vragen-zonder-antwoord duiken almaar opnieuw op, er wordt niet meer geleefd op Culver Creek.
Die trage opbouw geeft Green de gelegenheid om de psychische troebelen van elk van de personages bloot te leggen. Ieder kampt wel ergens mee, een weinig benijdenswaardig verleden of een penibele sociale situatie, en het tekent hen in grote mate, maar Alaska blijft ongrijpbaar. Ze is innemend en arrogant, het ene moment uitgelaten, dan weer somber en op zichzelf, ze laat de verliefde Miles meedogenloos als een jojo op en neer gaan. De dood van haar moeder, waar zij als kind heel alleen mee geconfronteerd werd en waarvoor ze zich verantwoordelijk voelt, speelt in elk geval een grote rol. En dat ze met de gedachte aan een snelle, definitieve weg uit het labyrint speelt, blijkt ook wel tussen de stunts en de feesten door. Achter de rebelse vamp schuilt een klein meisje dat van droefenis uit elkaar valt. Blitse actie en lawaaierige grootspraak zijn verweven met gevoelige, gefrustreerde of gekwetste reflecties op wat de adolescenten bezighoudt. Ze voeren hun gesprekken doorgaans op hoge toon maar je kijkt langs de praatjes heen in hun hoofd en hun hart, waar de dingen die er in dit boek toe doen zich afspelen.
Op de achterflap wordt verwezen naar The catcher in the rye (J.D. Salinger) en Dead Poets Society en dat zijn links die je zelf ook erg snel legt. De vergelijkingspunten liggen ook voor de hand, met kwetsbare, adolescente personages die worstelen met zichzelf en met de wereld, die zoeken naar zin en naar bevestiging, en die in een mix van puberale onzin en beschouwingen met flink wat filosofische portee die omslag van jeugd naar volwassenheid maken. Maar anders dan in -- vooral -- The catcher in the rye, lijden de personages in Het Grote Misschien veel minder aan de wereld dan wel aan concrete, persoonlijke hartzeer. Dat maakt de thematiek al bij al lichter dan in Salingers cultboek en de oplossing voor de problemen bereikbaarder. De nadruk ligt vooral op het zoeken naar zelfontplooiing. Deze jongeren raken er uit, tenminste, ze besluiten dat het labyrint van het leven te verkiezen is boven de radicale weg naar buiten.
Het boek is geschreven als een reflectie achteraf. Aanvankelijk nam ik aan dat het de volwassen Miles is die vanuit een ruimere levenservaring terugblikt, hoewel dat technisch gezien niet helemaal klopt. Veel passages geven een zeer volwassen stem te horen terwijl in andere de puberale reflex overheerst. Op het einde van het boek blijkt dat nog steeds de jonge Miles aan het woord is. Het valt echter moeilijk te rijmen dat dezelfde jongen, die voortdurend de lagen kleding telt die tussen hem en zijn kans op seks liggen, even later eloquent uitweidt op gesofisticeerde kwesties als de materie en het metafysische. En de uitermate positieve slotpassage waarin Miles betoogt dat tieners nooit onherstelbaar kapot gaan omdat ze nu eenmaal zo onverwoestbaar zijn als ze zelf geloven, is onmiskenbaar de stem van een bevoogdende volwassene en klinkt gewoonweg vals in de context van dit boek. Maar in het geheel genomen treft Green accuraat de juiste toon. Het Grote Misschien is een knap uitgewerkte adolescentenroman die geregeld stilistische en intellectuele hoogstandjes laat zien zonder aan overdaad te lijden. Met zijn cynische humor en soms hoogdravende levensfilosofieën is hij op maat geschreven van jonge zoekers naar levenswijsheid. [Jen de Groeve]
Verberg tekst