Toen hij voor het eerst met een uitgever sprak, lagen er al een paar halve en twee min of meer afgewerkte romans in zijn la. 'Ik zag geen reden om me te haasten,' zegt Erwin Mortier, twee jaar en evenveel publicaties later. "Ik geloofde wel in de kwaliteit van mijn werk, maar vroeg me ook af wie op een zo klassiek en onmodieus boek zat te wachten.' Tot zijn eigen verbazing schoot hij met de snelheid van een onbenullige popster naar de top. Lovende recensies in Vlaanderen en vooral Nederland, vertalingen in het Engels en het Frans, een handvol literaire onderscheidingen, meer dan 200.000 verkochte exemplaren - Marcel werd hèt debuut van 1999. Onvermijdelijk rees de vraag of een zo eclatant succes nog kon worden overtroffen. Het antwoord van Mortier heet Mijn tweede huid, het tweede deel van zijn trilogie over de jonge jaren, een minder literair, maar eens zo rijk boek.
'Een boek over verlaten worden, eenzaamheid, verliezen", dat is volgens Erwin Mortier (°1965) Mijn tweede huid, zijn tweede roman, die morgen verschijnt. Er wordt met allengs toenemend heimwee in teruggeblikt op drie periodes uit een jeugd in een Oost-Vlaams dorp: van de kleutertijd over de ontluikende puberteit tot de adolescentie. De ontwikkelingsgang wordt geschraagd door de dood: twee sterfgevallen leiden de roman in en uit. Om al dat leed te verzachten is er ironie, zoals in de negentiende-eeuwse romantiek gebruikelijk was.
"Ik heb natuurlijk nooit de intentie gehad om een negentiende-eeuws romantisch boek te schrijven," zegt Mortier een tikje verbaasd, "maar misschien klopt die typering wel. Ik leer en geniet meer van de negentiende-eeuwse romans dan van de twintigste- of eenentwintigste-eeuwse. Er zijn in die eeuw nu eenmaal monumenten van boeken geschreven: Tolstoj, Flaubert, de Goncourts, George Eliot, (zucht) de Brontës, James, Toergenjev, Ibsen... En schrijven heeft voor mij sowieso te maken met afscheid nemen. Door iets op te schrijven bezweer je niet alleen het verleden, je neemt er ook afstand van. Dat is voor mij een van de belangrijkste functies van literatuur. Therapeutisch schrijven, zeker. Maar als je me zou vragen of Mijn tweede huid autobiografisch is, zou ik eigenlijk nee moeten antwoorden: zodra het er is, heb je er afscheid van genomen. Anton (het hoofdpersonage, JdP) heeft natuurlijk wel veel met mij gemeen, ook al was de werkelijkheid totaal anders. Mijn tweede huid is allereerst een psychisch zelfportret."
De grondtoon van het boek is melancholisch, iets vrolijker in de prelude, nogal somber in de finale. Naarmate Anton zijn kinderlijke onbevangenheid verliest, gaan de pagina's steeds vaker vergezeld van "die blijkbaar onvermijdelijke voetnoot van verdriet, die met de jaren hardnekkiger achter elke vreugde aanholt, soms dicht op de hielen, soms op enige afstand".
"Mijn jeugd was een relatief zonnige periode," zegt Mortier, "die slechts door de schooltijd werd overschaduwd. Nog steeds vertegenwoordigt de school alles wat ik verafschuw. Het systeem stimuleert de verbeelding niet, terwijl het toch een van de taken van het onderwijs is om de dosis creativiteit die ieder in zich heeft los te weken. Op mijn school werd kunst als iets interessants gezien, maar als je kunstenaar wilde worden, ontstond er paniek. Dan werden er psychologen bij gehaald om duidelijk te maken dat daar toch echt geen toekomst in zat.
"Ik heb ook wel enkele goede leraren gehad - niet toevallig die welke botsten met de directie. De onderwijzer en bibliothecaris van de dorpsschool was zelfs essentieel voor mijn schrijverschap. Als hij merkte dat je graag las, zocht hij boeken voor je uit. Als je er van had genoten, gaf hij iets in hetzelfde genre mee. Ik denk dat mijn liefde voor de literatuur daar is geboren."
Marcel en Mijn tweede huid spelen zich af in hetzelfde landelijke dorp in Oost-Vlaanderen. De geneugten van het platteland worden niet expliciet bezongen, de toewijding waarmee Erwin Mortier de omgeving schildert spreekt echter boekdelen.
"Ik woon wel in de stad, maar ik ben absoluut geen stadsmens. De stad is me te rusteloos, je doet er te veel indrukken op. Ik woon op tien minuten van mijn geboortehuis in Hansbeke, en moet daar regelmatig weer naar toe. Om te schrijven en tot rust te komen. Ik hou ervan om het ritme van de seizoenen te voelen, te ruiken. Helaas dreigt de idylle meer en meer te worden verstoord. (grijnst) Volgens mij kan het milieu alleen gered worden als de feodaliteit opnieuw wordt ingevoerd."
Het vertelperspectief in Mijn tweede huid is, net als in Marcel, dat van een buitenstaander. Als Anton door een leraar gevraagd wordt om zichzelf op te stellen in een cirkel waarvan God het middelpunt is, had hij zich "het liefst buiten de cirkel geplaatst". Is dat ook de positie van waaruit Erwin Mortier zijn boeken schrijft?
"Mijn eerste twee boeken zijn geschreven uit een kinderperspectief, maar het eigenlijke perspectief is dat van de buitenstaander. Zo sta ik nu eenmaal in de wereld. Ik kan me geen ander perspectief voorstellen.
"Schrijven is voor mij een soort plaatsbepaling tegenover God. Ik zeg vaak dat ik, als ik schrijf, naakt tegenover God sta. Dat klinkt ironisch, maar eigenlijk meen ik het ook wel. God is voor mij het ondenkbare, een gat, de bres in onze ziel. In dat opzicht zijn religie en kunst aan elkaar verwant. Het grote verschil is dat religie het mysterie vervalst. Kunst ontmaskert allerlei malloten die de bres trachten te dichten. Maar ik wil zeker niet ontkennen dat schrijven een religieus aspect in zich heeft. In zekere zin breng je al schrijvende de chaos terug tot de eenvoud van een paternoster.
"Ik ben niet zo fanatiek dat ik de kunst boven het leven stel, maar ik heb ze wel nodig om te overleven. Als ik niet schrijf, wordt het leven voor mij en mijn omgeving een hel. Ik ben een redelijk ommuurde persoon, die evenwel enorm veel registreert."
Mijn tweede huid gaat ook over ontluikende begeerte. Het hoofdpersonage Anton wordt verliefd op Willem, een klasgenoot. De herenliefde wordt in dit boek echter nooit een thema.
"Homofilie was ook nooit een thema in mijn jeugd," vertelt Mortier. "In het dorp waar ik woonde was de tolerantie vrij groot. Men kende de geaardheid van sommigen, maar je werd daar niet scheef voor bekeken. Ik heb vastgesteld dat het in de eerste plaats de weldenkenden zijn die discrimineren. Die hebben er vaak meer moeite mee dan laaggeschoolden. Mijn ouders waren mensen van het platteland, maar ze waren absoluut niet bekrompen, integendeel, ze hadden een brede kijk op de dingen."
De enige die Antons seksuele voorkeur probeert bij te sturen is de schooldirecteur. Hij roept de twee vrienden op het matje, en vertelt hen een parabel "over bloemenknopjes en de tijd die ze nodig hebben om traag in het licht van de liefde als een volle roos open te bloeien". Een knap staaltje van verbloeming, typerend voor de manier waarop katholiek Vlaanderen met (homo)seksualiteit omgaat. "Er wordt niets gezegd, maar tegelijk wordt alles gezegd," licht Mortier toe. "Het onderwijs heeft trouwens problemen met zinnelijkheid tout court."
Op het eerste gezicht lijkt Mortier nog niet van dat onderwijs losgekomen. Aan erotische spanning is er in Mijn tweede huid geen gebrek, maar voor de daad zelf moet de lezer terugvallen op de eigen verbeeldingskracht. "Het is bijzonder moeilijk om seks te beschrijven zonder dat het zo plat als een dubbeltje wordt. Ik zou het misschien wel kunnen, maar dan niet zonder ironie. In het manuscript stonden explicietere dingen, maar ik heb ze er stuk voor stuk uitgegooid. Het paste niet bij mijn hoofdpersonage. Hij heeft te veel pudeur en te weinig woorden om over seks te praten. Ik sluit niet uit dat ik in latere romans, als dat te pas komt, wel explicieter ga schrijven. Nee, ik vind seks zeker niet vies (lacht). Voor De Lieve Lust (een radioprogramma van Lieven Vandenhautte, Mortiers partner, JdP) heb ik niets anders geschreven dan zeer expliciete teksten. De ironie droop eraf, ik heb me er kostelijk mee geamuseerd."
In vergelijking met Marcel, dat weleens te lijden had onder stijldwang, is Mijn tweede huid een minder literair boek. De taal vestigt wat minder de aandacht op zichzelf, er wordt meer verhaald.
"Die superliteraire stijl hoorde ook wel bij het personage Marcel. De beklemmende sfeer van zijn leefwereld wilde ik laten doordringen tot in de vezels van de taal. Het verhaal moest op alle niveaus onder dezelfde spanning staan. Ik wist dat ik zo het risico op afwijzende kritieken nam. Al bij al viel de ontvangst erg mee, al zijn er soms vreemde dingen geschreven. Zo hoorde ik weleens opmerken dat het boek in Nederland zo goed aansloeg omdat men er mijn taalgebruik zo exotisch vindt. Die redenering impliceert dat Nederlanders zich door de taal laten verblinden, en alleen Vlamingen objectief over het boek kunnen oordelen. Dat lijkt me een heel merkwaardige vorm van nationalisme.
"Meer in het algemeen viel het mij op dat veel critici eropuit zijn om boeken te beoordelen naar hun eigen literatuuropvattingen. Als je die niet huldigt, moet je het gegarandeerd ontgelden. Zo is er weleens gesuggereerd dat Marcel niet postmodern genoeg is. Om zulke kritieken kan ik alleen maar lachen. Zelfs de erudietste boeken hebben me nog niet kunnen overtuigen dat er zoiets als postmodernisme bestaat. Ik heb die stroming nooit anders begrepen dan als een voortzetting van het modernisme. Als Joyce zijn boeken nu zou uitgeven, dan zou hij postmodern worden genoemd.
"Veel van die jochies die nu de nieuwe literatuur en de nieuwe mens aan het uitvinden zijn, hebben vreemd genoeg een heel beperkte, haast sectarische visie op de literatuur. Terwijl literatuur per definitie het domein van de diversiteit is. Ik ben blij dat er ook voor de klassieke dingen die ik schrijf nog plaats blijkt te zijn. Ik geloof niet in vernieuwing als een valabel criterium. Met het modernisme zijn de grenzen van de vernieuwing bereikt.
"Je hebt nu weer een nieuwe stroming, die van de hyperliteratuur. Dat is toch pure onzin? Stel je voor dat je naar het theater gaat en iedereen krijgt een bordje waarop hij of zij mag schrijven hoe het afloopt... Het verbaast me niets dat die stroming niet aanslaat. De essentie van een verhaal is nu juist dat je als lezer geen keuze hebt: je moet het nemen zoals het is. Maar je zult zien, dat waait allemaal wel weer over." De ironie wil dat Mortiers romans, precies vanwege hun tijdloze karakter, nauw aansluiten bij de tijdgeest. Je zou Mijn tweede huid een proeve van 'onthaast proza' kunnen noemen.
"Die term past wel bij mijn werk, ja. Ik zit ook zelf zo in elkaar. Stilstaan bij de dingen vind ik heel belangrijk, hoe bezinningsdagachtig dat ook mag klinken. Ik kan en wil ook niet mee met de evoluties van deze wereld. Ik geloof niet in het internet. Het wordt meer en meer een wereldomvattende toren van Babel die vooral de spraakverwarring bevordert. Ik ben allang tevreden als ik kan e-mailen. Ik vrees dat ik oud geboren ben. Mijn vriend noemt me vaak een oude jongen, ik denk dat dat wel klopt."
Even weinig haast legde Mortier aan de dag bij het uitbouwen van zijn schrijversloopbaan. Zonder tussenkomst van derden had hij wellicht nog steeds geen roman gepubliceerd. "Ik zag geen reden om me te haasten. Antons vader geeft zijn zoon de raad om bij het scheren 'de lijn van zijn wezen' te volgen. 'Dan zult ge u niet rap snijden.' Ik geloof daar wel in. Ik twijfelde er niet aan dat mijn werk kwaliteiten had, maar evenzeer was ik ervan overtuigd dat niemand op een zo klassiek en onmodieus boek zat te wachten. Ik voelde een zekere drang om te publiceren, maar waar moest ik met mijn werk heen?"
Zowel uit Marcel als uit Mijn tweede huid spreekt een groot schrijfplezier. Of lijkt dat alleen maar zo?
"Ik ben zeker niet iemand die zit te kermen voor het lege blad. Een schrijver mag van mij weleens zwelgen in de taal. De literatuur van nu is me vaak te zuinig. Er wordt aan het schrijven geen lol meer beleefd. Nergens ter wereld wordt zoveel afgezeikt over literatuur en politiek als in onze contreien, en niet zelden door lieden die nog geen rechte zin op papier kunnen krijgen.
"De laatste vier hoofdstukken van Mijn tweede huid heb ik in drie dagen geschreven. Misschien zijn dat inderdaad ook de beste. Zo'n schrijfroes kan je jammer genoeg nooit oproepen. Het lijkt alsof je bewustzijn op een lagere pitje komt te staan, en iets anders het van je overneemt, een soort luciditeit. Schrijven wordt dan haast iets als praten. Maar dat zijn zeldzame momenten, het overkomt me misschien drie keer per jaar.
"Hoe graag ik ook schrijf, ik benijd de componisten. Hun taal is veel onmiddellijker. Ik deel die jaloezie trouwens met veel schrijvers die ik bewonder, zoals Maurice Gilliams, die zelfs een boek met als titel De Kunst van de Fuga heeft geschreven. Ik herken het verlangen om de taal even direct te maken als de muziek. Maar uiteindelijk moeten wij schrijvers nederig het hoofd buigen: muziek is de absolute discipline.
"Niettemin houd ik net als een componist rekening met ritmiek en klankkleur. In Marcel beschreef ik 'een paar klompen beplant met petunia's'. In feite waren dat geraniums, maar die klinken niet zo mooi. Mijn tweede huid zou je kunnen vergelijken met een sonate, eerst een allegro ma non troppo, vervolgens een lang adagio. Het langzamere tempo paste volgens mij bij de voltrekte stuurloosheid van het personage als puber. Het laatste deel, waarin alle motieven samenkomen, heeft de vaart van een presto.
"Wat ik zonder twijfel ook van de muziek geleerd heb, is de durf, de vrijheid om je te laten gaan. Mijn orgelleraar liet me vroeger stukken instuderen tot ik ze technisch perfect beheerste. Als ik daarmee klaar was, zei hij vaak: "En nu laten we de techniek voor wat ze is, en gaan we muziek maken."
'Ik leer en geniet meer van de negentiende-eeuwse romans dan van de twintigste- of eenentwintigste-eeuwse''Nergens ter wereld wordt er zoveel gezeikt over literatuur en politiek als bij ons, en niet zelden door lieden die nog geen rechte zin op papier kunnen krijgen'
Verberg tekst