Godenslaap, zo heet de vierde roman van Erwin Mortier. Hierin geeft de schrijver zijn poëtische pen te leen aan de oude, intelligente en vooral nooit eenduidige Helena. Hij laat haar terugblikken op bijna een eeuw leven en dood.
Stilistiek is geen versiering, geen verf of vernis, maar een instrument om de oneindige gelaagdheden van de werkelijkheid te laten weerklinken in taal
Als huiver een mengeling is van vrees en genot, dan is het dat wat Erwin Mortier voelt wanneer hij de eerste zinnen van een boek neerschrijft. Voor hem lijkt die eerste, onbestemde tijd waarin een verhaal zit te broeien op de seksuele verwachting die je voelt tegenover een mooi, onbekend lichaam. Onderhuids wriemelen de zinnen, maar de schrijver weet dat de magie moet worden doorbroken, dat er over enige tijd een punt zal worden gezet achter de laatste zin.
Hetzelfde geldt voor Helena, de oude vertelster in Godenslaap, aan wie Mortier zijn pen leent. 'Ik heb altijd gehuiverd voor de daad van het beginnen,' stelt zij bij aanvang, omdat ze weet dat ze de volheid van de leegte moet tenietdoen, dat het verhaal al bij het eerste woord wordt gedetermineerd en de oneindigheid van mogelijkheden pas later zal vernauwen.
Helena's huiver heeft nog een oorzaak. Van op haar laatste bed - ze geniet thuiszorg - begint zij aan een terugblik op haar leven, goed beseffend dat voor haar de balans niet altijd even fraai zal zijn. Bovendien is de kring van verwanten rondom haar inmiddels sterk uitgedund. Van de doden mist zij, zo schrijft ze, 'ogenschijnlijk onbeduidende details'. Mortier schrijft dat toe aan haar gezegende leeftijd: 'Ik denk dat het geheugen meer en meer zijn eigen gang gaat en dat men met de jaren gevoeliger wordt voor proustiaanse impulsen uit het verleden. Plots kan een zo banaal detail als de manier waarop iemand zijn haar achter zijn oor legde zich openbaren als een symbool van het unieke van die persoon. Die gebiologeerdheid voor het mysterie van iemands individuele zijn is trouwens hét domein van de literatuur. Wij schrijvers zijn bezig met de existentiële geschiedenis, niet met de museale.'
Dood en vergankelijkheid, Godenslaap is ervan doordrongen. Helaas heeft in de tijd dat Mortier aan deze roman werkte ook het echte leven zijn best gedaan hem te overtuigen van de realiteit van de dood. Nauwelijks had hij enkele zinnen op papier of zijn vriend Gerard Reve stierf. Nog voor hij het boek kon voltooien overleden zijn grootmoeder, en zijn vrienden Hugo Claus en Eleonore Vigenon, Jef Geeraerts' vrouw. De dood leek zich te willen moeien, maar macaber wil Mortier die inmenging niet noemen. 'Voor mij is de dood een onderdeel van het leven, wat niet wegneemt dat alles wat ik daarover zeg noodzakelijkerwijze een imaginaire constructie is. Natuurlijk betekent verlies rouw, maar het komt eropaan een nieuwe symbolische verhouding te ontwikkelen tegenover de doden, hen opnieuw in je narratieve weefsels te integreren. Wat natuurlijk nooit lukt.'
Moeder & dochter
Helena kan niet zonder de doden, schrijft ze. Door het zo uitgebreid over hen te hebben, pleegt zij een postume daad van verzet tegen haar moeder die haar verbood om de doden te laten spreken. Het muntstuk dat de Oude Grieken onder de tong van de overledenen legden, was niet bedoeld om de veerman te betalen voor de reis naar de overkant, aldus de moeder, dat was zwijggeld. 'Vroeg of laat zal Helena het muntstuk toch uit de mond van de doden peuteren,' weet Mortier. 'Beschaving is nu eenmaal gebaseerd op een imaginair verbond tussen leven en dood. In de literatuur, volgens mij hét symbool van onze beschaving, kunnen we dus niet anders dan voortdurend in gesprek zijn met de doden en hen denkbeeldig tot ons laten spreken.' Het zou Helena's moeder vast beginnen te duizelen, mocht ze Mortier bezig horen.
De moeder gelooft in substantie, in 'telegrafische beknoptheid' en voert dus strijd met dochterlief via stiltes, summiere berispingen en afkeurend kijken. Het is de herkenbare spanning tussen een moeder die haar kind graag goed ziet terechtkomen en een dochter die van de weeromstuit haar eigen levensruimte opeist. 'Er speelt een complex van emoties tussen die twee. Helena koestert immers ook een verholen bewondering voor haar moeder, die afkomstig is uit Noord-Frankrijk en beter Frans spreekt dan zijzelf. Ze is geïntrigeerd door de Cartesiaanse helderheid van haar moedertaal, die veel preciezer is dan de synthetiserende Germaanse taal. Daarom ook heb ik voor de moeder Frans gekleurde intonaties gebruikt, kwestie van het verhaal een zekere belgitude te geven.'
Door een zo taalprecieze vertelster op te voeren, een pleitbezorgster van 'het welgemikt naast de kwestie spreken', heeft Mortier zichzelf een vrijbrief gegeven om een zeer beeldrijk en gestileerd boek te schrijven. Hij lacht: 'Maar ik had dan ook een artistiek doel, want eigenlijk moet je mijn eerste drie romans zien als afsplitsingen van de oerschrijfster die hier aan het woord is. In die zin is Godenslaap het boek Genesis van de literaire, alternatieve geschiedenis van België die ik bezig ben te schrijven. Daarom ook moest in dit boek de rauwe introductie van de moderniteit in België, met name de Eerste Wereldoorlog, worden geëvoceerd en in symbolisch verband worden gebracht met de oeverloosheid en de potentiële amoraliteit van de taal. Het moest de oerknal zijn waar ik alle boeken die ik al heb geschreven en nog zal schrijven, uit kan laten volgen.'
Voorschot op de rouw
Het oeuvre dat Mortier voor ogen heeft, moeten we zien als een satirische tegenhanger van L'histoire de Belgique, het standaardwerk van onze moderne geschiedschrijving. Hierin wordt gesteld dat vroeg of laat op deze plek aan de Noordzee, ingeklemd tussen Latijns en Germaans, België wel moest ontstaan. 'Een dubieuze these, uiteraard, maar als kunstwerk vind ik het geweldig', aldus Mortier. 'Vandaar mijn besluit om mijn oeuvre te zien als een heel vrije vorm van geschiedschrijving. De bekommernissen van de literatuur zijn dan ook niet puur historiografisch. "Had België niet bestaan, we hadden het moeten uitvinden", zegt Helena met een monkellachje en ze noemt België ook een suikerwafel: vanbuiten krokant, vanbinnen wit deeg. Of hoe de belle époque-beleving slechts een dun laagje glazuur vormde over een wereld waarin interne spanningen werkzaam waren.'
De tijd waarin Helena opgroeide, zij moet vlak voor de vorige eeuwwisseling zijn geboren, is er een van enorme contrasten. Er is de adel en het werkvolk met daartussenin de burgerij, de 'kaste' waartoe Helena behoort. Voor vrouwen was het een ware verschrikking, als we de vertelster mogen geloven. 'Helena is zich heel erg bewust van barrières en weet zich gevangen tussen een onhoudbare publieke moraal en haar eigen begeerte. Zo kijkt ze niet alleen met jaloezie naar de keukenmeid die op haar vrije dagen driftig naar de louche cafés gaat en aan de mannen zit - ongehoord voor dames uit de burgerij - maar ze ziet boven zich ook de adel die naar buiten toe dezelfde idealen nastreeft maar in feite met verve de deugd der hypocrisie beoefent. Helena is op veel vlakken een grensverschijnsel.'
Wat heet. Helena is, hoewel volbloed vrouw, een zeer mannelijk personage. Mortier wilde bewust geen poezelige, zoeterige vrouw, maar een die zich verzette tegen haar biologische geslacht en al wat daar aan sociale constructies rondhing. Om haar te begrijpen, deed hij zelfs research bij vriendinnen. 'Ik heb vooral vastgesteld dat er een merkwaardig contrast is tussen het honingzoete beeld dat overal van zwangere vrouwen wordt gecreëerd en de werkelijkheid. Ik heb gezien hoe zo'n vrucht in een buik erin slaagt het hele lichaam over te nemen en hoe dubieus het kan zijn voor vrouwen om van hun eigen mechanisme te vervreemden. Twee weken nadat een vriendin was bevallen, begonnen haar borsten zomaar melk te geven, louter omdat het kind in de wieg krijste. Het lichaam doet dus gewoon waar het biologisch voor geprogrammeerd is.'
Ook Helena's opvattingen over kinderen kunnen bezwaarlijk idyllisch worden genoemd. Het kind dat zij ter wereld zet, noemt ze een 'roestige spijker', maar ze heeft het dan ook niet getroffen. Terwijl ze zo graag een kind wilde dat, zij het niet in geslacht, toch minstens in karakter op de vader zou gelijken, kreeg ze een dochter die in gedrag en opvattingen meer op Helena's moeder lijkt dan op de aanbeden man. Van een desillusie gesproken. Temeer daar zij dat kind als levensverzekering zag, een wezen dat de vader in leven moest houden als hij er niet meer zou zijn. Helena heeft immers al snel voorvoeld dat haar 'grote geluk', de Engelse soldaat Matthew Herbert die ze tijdens de Eerste Wereldoorlog leerde kennen, vroeg zou sterven. Precies daarom, zegt ze, heeft ze niemand zo uitbundig bedrogen als hem. Door hem te bedriegen nam ze een voorschot op de rouw.
'Het is zeer complex wat ze doet', licht Mortier toe. 'Ze offert zowel haar begeerte, haar andere relaties alsook haar kind op aan het voorvoelde verlies. Ze zoekt al op voorhand de vervreemding op die ze vreest te zullen ervaren. Dat is een lichtelijk masochistische betrachting, jawel, want ze pijnigt zichzelf in de hoop dat als de werkelijke pijn komt, ze ertegen bestand zal zijn. De grote ontnuchtering is dat rouw niet in die zin pijn doet, maar eerder een droogte of een kilte is. In de eerste momenten als iemand je ontstolen is, kan je echt ontredderd zijn, maar de kleur van rouw is dofgrijs. Helena spreekt over een doffe regenpijp in haar binnenste. Door het feit dat ze schrijft, leeft ze natuurlijk ook altijd in een soort van abstracte werkelijkheidsdimensies. Ook hierin zondigt ze tegen het verbod van haar moeder.'
Denken met de ogen
Matthew Herbert, de man van wie Helena zegt dat hij in een oogwenk haar moleculen herschikte, is niet toevallig een fotograaf. Zij heeft de taal, hij het beeld. Hij denkt met zijn ogen, zij met haar vingers. 'Ze zegt niet "ik denk met mijn hoofd", omdat ze zichzelf meer als kunstenaar ziet dan als filosoof. Hiermee verwoordt ze ook mijn bekommernis, namelijk dat literatuur niet bedoeld is om de analyses van de filosofie of van enig ander menselijk cultuurdomein te bevestigen. Ik pleit voor de eigenheid van de literatuur, die voor mij uit onzuiverheid bestaat. Zij kan leentjebuur spelen bij de geschiedenis of de politiek, maar blijft toch altijd een kroegmadelief die meewerkt met de meestbiedende om er haar voordeel uit te slaan. Je moet dus opletten als romans ogenschijnlijk pregnante observaties over andere levensdomeinen maken, dat is toch de schrijver die aan het spelen is.'
Zij het woord, hij het beeld. Het maakt de geliefden complementair, maar er zijn nog meer redenen waarom Mortier Helena voor een fotograaf laat vallen. Het liet hem onder meer toe de obsceniteit van de oorlog via foto's tot leven te roepen. 'Wist je dat 1914-1918 de eerste oorlog met een officiële persdienst was? Er werd voor het eerst aan embedded verslaggeving gedaan. Los daarvan ontstond ook een parallelle handel van foto's genomen door soldaten. Bijna allemaal hadden ze immers een eigen handcameraatje bij zich. Niks nieuws dus wanneer nu een soldaat in Irak beelden neemt met zijn mobieltje. Ook de kranten waren toen al hongerig naar die niet-officiële foto's, alleen censureerden zij zichzelf nog. Zo toonden zij zelden doden, omdat ze dan grote kans liepen te worden verboden door het Ministerie van Oorlog.'
Fotografie is niet alleen in Godenslaap een motief; al het werk van Mortier is ermee verweven. 'We kunnen onszelf iets wijsmaken met onze vertellingen, en foto's zijn natuurlijk niet echter dan taal of verhaal. We kunnen net zo hard manipuleren en liegen met beelden als met taal. De polariteit van woord en beeld zat ook al in mijn vorige drie romans, die ik zie als parabels over de tweespalt tussen herdenken en herinneren, iets wat ook bij Helena voortdurend meespeelt. Op een gegeven moment bepleit zij "gedenktekens voor anonieme hompen vlees, vermist in de strijd". Ze ergert zich aan al die propere monumenten en de luchtigheid van de mensen die er met hun parasols naar komen kijken. "Het is onvermijdelijk", zegt haar man daarop met zijn typisch mannelijke ratio, "want elke vertelling is natuurlijk ook een soort vervalsing." '
Godenslaap is een boek dat voortdurend het beeld oproept van kant. De gaten evoceren de afwezigen, de leegtes die een oorlog nalaat, maar ook de hiaten in Helena's geheugen. Bovendien beoefent Mortier ook zelf de kunst van het ontbreken, van het zorgvuldig uitsparen. 'Jaren geleden al heb ik schrijven een arbeid tussen beeldhouwen en kantklossen genoemd. Als je een roman schrijft, ben je bezig met grote structuren en composities, maar je basismateriaal bestaat uit streepjes op papier die je met de punt van een pen zit te schikken. Voor mij is, zeker bij poëtisch schrijven, wat je niet zegt heel belangrijk. Je mag niet alle gaten willen opvullen maar integendeel een beetje materie rond de gaten leggen waardoor je ze nog beter hoort resoneren.'
Het lijkt een mooi vak, schrijven. Toch is Helena jaloers op de schilders, 'op hun woordenschat van coloriet'. Mortier begrijpt zijn vertelster. 'Ook ik zou willen dat men mijn boeken leest met de geletterdheid van het oog, zoals men de penseelvoering van een schilder bestudeert. Stilistiek is geen versiering, geen verf of vernis, maar een instrument om de oneindige gelaagdheden van de werkelijkheid te laten weerklinken in taal. Het is een symptoom van onze tijd om taal puur op zijn communicatieve, inhoudelijke aspecten te beoordelen, maar men vergeet dat woorden op een bepaalde manier gestapeld ook een cumulatief effect hebben. Helena wil dat mensen haar verhaal lezen als een verbaal schetsboek waarin zowel gedetailleerde tekeningen als schetsen staan. Dat zie je ook in haar syntaxis: soms gebruikt ze droge, moderne zinnen, soms gaat ze Proust achterna.'
Helena jat wel meer ideeën van Mortier, maar over publiceren lijkt ze er gelukkig een andere opvatting op na te houden. Je moet wachten met het laten lezen van je schrijfsels tot je dood bent, vindt ze, en dan nog moeten ze anoniem worden verspreid. 'In een ideale wereld zou ik haar hierin volgen. Het is immers net het anonieme en tijdloze waarmee literatuur vanuit verschillende tijdperken tot ons komt, dat mij interesseert. Helena vergelijkt boeken met engelen, omdat de kunst een soort tijdsdimensie poogt te creëren die buiten die van elke dag staat. Ik geloof dat als literatuur haar sacrale wortels toont, zij concurrentie wil zijn voor de Bijbel. Ieder boek probeert een soort openbaring over te brengen, dat is het fundament van onze cultuur. Helaas leef ik in de realiteit van elke dag en moet ik in tegenstelling tot Helena, die uit de gegoede burgerij komt, mijn brood verdienen met literatuur.'
ERWIN MORTIER
Godenslaap, De Bezige Bij, 208 blz., 19,90 euro.
Volgende week leest u op deze pagina's de recensie van Godenslaap.
Verberg tekst