'Elke vogel zingt zoals hij gebekt is.' Daar doet de titel van de poëziebloemlezing Fluit zoals je bent meteen aan denken. Het titelgedicht van André Sollie eindigt met "Dus praat en zing en dans en fluit / zoals je bent. En wees niet bang / maar spreek vrijuit." Het gedicht is een pleidooi voor vrije meningsuiting en tegelijk voor respect voor iedereen, ongeacht geslacht of ras. De vogels staan symbool voor de mensen, zoals in zoveel van de gedichten in het boek. De titel van de bloemlezing kan ook slaan op het wezen van elke bloemlezing: hij verzamelt gedichten van verschillende dichters, met evenveel verschillende stemmen. Ten slotte is Fluit zoals je bent niet alleen een verzameling gedichten, geselecteerd door Edward van de Vendel, maar evenzeer een verzameling illustraties. Verzamelaar, dichters en illustrator, ze fluiten elk zoals ze zijn, maar het mooiste is dat ze samen een uniek koor vormen.
"We gaan op reis..." Met deze belofte opent het boek. Ze neemt je mee door een dierenwereld vol ontdekkingen. Dieren vormen het bindthema in deze bundel, hoewel ze in veel gedichten niet de hoofdrol spelen. Vaak is de mens aanwezig als observator of verteller. Het is precies het standpunt van de (impliciete) dichter dat het dier bijzonder maakt. In de ogen van Kees Spiering zijn zwanen "van verdwaalde ijsbergjes de toppen" en Armand Van Assche typeert ze "als witte bootjes / met onzichtbare roeispanen". Misschien nog verrassender zijn die gedichten waarin de mens bekeken wordt vanuit het standpunt van de dieren. Vanuit het oogpunt van de vogel moet het land wel klein zijn en "hoe nietig ook het kind dat daar verdwaalt" (Ted van Lieshout). Voor Kasper, de keizer van de karpers, zijn de kinderen die hem brood voederen, zijn dienaren.
In nog andere gedichten worden dieren vergeleken met mensen of omgekeerd, zoals bij Hans Andreus, met als slotmoraal: "Ik wil maar beweren, hum, hum, / dat wie te veel praat, zelfs wijs en fraai, / die lijkt, hum, hum, op een papegaai!" en "Als ik een hond was, / zoals Coda, zat ik nergens / meer mee." (Kees Spiering)
In meerdere gedichten staat de relatie centraal tussen de mens en het dier, een relatie die meestal diepere gedachten oproept. Als de ik in 'Leentje' van Ed Franck een vogeltje vasthoudt, voelt ze zich even God: "Wat een tere botjes, dacht ik, / één kneep en het is dood." In 'Haas' van Linda Vogelesang is het zover: "Speelde je soms haasje-over / met de banden van onze wagen? / Na de klap / waren wij stil. / Ik keek naar papa. / Die leek ineens / op een verdrietige jager."
Nog andere dichters zijn in de eerste plaats gefascineerd door het anders zijn van de dieren. Remco Ekkers' 'Liefdeslied' bv. gaat over walvissen en over mensen, en over hoe vreemd hun confrontatie kan zijn: "Ook stuurden ze de klanken / die eeuwen diep in de zeeën / hadden geklonken hoog in de ruimte". In 'Geheimtaal' heeft hij het over de taal van de olifanten: "Olifanten, ontdekten de biologen / praten met elkaar in diep gebrom / onder ons geluid; veel lager."
Vanuit welk standpunt de dieren ook worden bekeken, door de pen van de dichter ga je ze anders zien, en wat meer is, ze leren je ook vaak zelf anders te kijken. In die zin is 'Slootje kijken' van Hans Andreus een beeld voor een 'poëtische lectuur'. Eerst "zie je alleen maar water / tussen 't kroos." Maar even later zie je wat er onder en boven het water zwemt, zweeft en dwarrelt. Ook 'Het girafje dat niets zag' van Annie M. G Schmidt is in die zin meerduidig. Het is evenzeer een ontkenning van het hiernamaals als een ode aan de (poëtische) verbeelding. Het mag duidelijk zijn, ook in de kinderpoëzie zijn dieren zelden zomaar dieren: ze worden tochtgenoten, symbolen, spiegels voor de mens, fascinerende wezens die ons mens-zijn in vraag stellen of relativeren.
De gedichten in deze bloemlezing zijn al even verscheiden als de dieren. Er zijn traditionele berijmde, fantasierijke verhalen van Annie M.G. Schmidt, Diet Huber en Ted van Lieshout. Opvallend afwezig in deze rij is Bette Westera. De keuze uit de gedichten van Schmidt is verrassend: geen spin Sebastiaan, maar wel de vleerhondjes en het girafje dat niets zag. Naast de verhalende gedichten staan er in de bundel ook veel korte en spitse, de dieren zijn er vooral aanleiding voor een creatief spel met de taal. Onder meer Ivo de Wijs, Geert de Kockere en Rudy Kousbroek zijn daar sterk in. De Wijs zorgt voor het kortste gedicht in de bundel, 'Muziek', dat verwijst naar de Beatles: "Sjon en Paul en Sjors en Ringo / Flamingo!" Weer andere gedichten zijn vooral sfeerbeelden: kleine, verstilde schilderijtjes zoals van Leendert Witvliet, Kees Spiering of Remco Ekkers. Soms kantelt de sfeer in melancholie, in gedichten over vroeger van Johanna Kruit of Willem Wilmink.
De meeste gedichten lijken aan te sluiten bij de belevingswereld van kinderen (tussen zes en twaalf), maar sommige versjes mikken op kleuters en weer andere op tieners. Bij Toon Tellegen, Rudy Kousbroek of Alfred Kossmann is de grens met de poëzie voor volwassenen erg dun. Hoe sterk de gedichten hierdoor van elkaar kunnen verschillen, mag blijken uit de volgende twee citaten: "Jager / daar / een haasje / pang // Haasje / daar / de jager / bang" (Hans en Monique Hagen) "Die kraai daar, / die met dat takje in zijn bek, / die met die dode duif daarnaast, / dat ben jij, liefste, / in een volgend leven." (Toon Tellegen). Deze laatste strofe komt uit De zin van de liguster, de debuutbundel van Tellegen, geschreven voor volwassenen en een van de weinige gedichten in deze bloemlezing die niet oorspronkelijk voor kinderen werd uitgegeven. Je kunt je afvragen waarom de samensteller niet meer gedichten 'voor volwassenen' selecteerde. Met name over dieren valt een rijke selectie te maken van poëzie voor jong en oud.
Over de kwaliteit van de selectie in een bloemlezing valt moeilijk te oordelen. Je beoordeelt immers niet het werk van een auteur, maar de keuze van een bloemlezer en die is altijd persoonlijk. Over het algemeen selecteerde Van de Vendel gedichten waarin vorm en inhoud een bijzonder evenwicht vonden. Gemeten met dit criterium, vallen voor mij echter ook een aantal gedichten uit de boot, die wel inhoudelijk herkenbaar of amusant zijn, maar vormelijk mank lopen. 'Vogels' van Frank van Oosterhout is weinig meer dan verkapt proza. 'Beschuit met muisjes' van Els Rooijers bevat te veel rijmelarij en 'Doodziek katje' van Karel Eykman is te expliciet en wordt ontsierd door stoplappen en te voorspelbare rijmen: "Ach schatje, ach katje / blijf nog even leven. / Ach mijn katje, blijf er nog even bij. / Je hebt nog zoveel kopjes te geven. / Ach katje, al doe je het maar voor mij." En zo zijn er wel meer teksten bij waar weinig poëzie in zit.
Los daarvan is Fluit zoals je bent een rijke bundel, maar vooral een overdonderend mooi kijkboek. De vormgeving is prachtig uitgebalanceerd: het lettertype, de bladschikking (met meestal één en soms twee gedichten op een bladzijde), de verhouding tussen tekst en illustratie, de tussenbladzijden; ze dragen er samen toe bij dat elk gedicht en elke illustratie ten volle tot hun recht komen. De illustraties van Carll Cneut verdringen de gedichten nergens, maar toch bleef mijn aandacht vaak langer bij de illustraties hangen. De olifanten, pinguïns, papegaaien, honden, zwanen fascineren stuk voor stuk. Dat komt niet alleen doordat ze kleren dragen en toch dieren blijven, maar ook door de emoties die je er als kijker in kunt leggen. Cneut laat je rustig de tijd om die te ontdekken. Hij beeldt de dieren verstild af, zelfs als ze in een voor de kunstenaar typische stoet van het blad af schrijden. Knap is ook hoe hij nooit een interpretatie opdringt, maar er wel één of meerdere aanreikt. Een konijn dat een beuk probeert na te doen, schildert hij met een boom die uit zijn kop groeit. Bij het gedicht 'Twee paarden' tekent hij één paard, Cneutiaans rechtop zittend tussen de madeliefjes. Sommige illustraties wil je telkens opnieuw bekijken, zoals de boom waarin je tussen de bladeren keer op keer nieuwe vogels ontdekt of de babyolifant die versmolten lijkt met zijn wieg.
Als je al zou uitgelezen raken in dit boek, dan raak je niet licht uitgekeken, zelfs al beland je op de laatste bladzijden. Die spiegelen elkaar op een fascinerende manier: op elke pagina zie je een huis onder een volle maan. Op het dak van het linkerhuis kraait een haan, op het rechter huilt een hond: de cyclus van ochtend en avond, gevat in twee contrasterende en tegelijk parallelle symbolen. In het avondlijke huis zie je reuzenmuizen achter de ramen, waardoor deze recensie kan eindigen zoals ze begon, met een spreuk: 'als de kat van huis is, dansen de muizen'. Voor kinderen is het een van de aantrekkelijkste zegswijzen. Voor de lezer, jong en oud, is het een knipoog naar het plezier dat met dit boek te beleven valt. [Jan Van Coillie]
Verberg tekst